Ik woon in Den Haag en speel trekharmonica. Over deze vreemde combinatie heb ik het wel vaker. Mijn geboortestad biedt weinige plekken waar je je echt op je plek voelt als je dit instrument bespeelt. Ook op straat, als straatmuziekmaker. Maar behalve de zakcent die het opbrengt beschouw ik het ook als diplomatie voor het instrument. Ach, leerden alle kansarme randgroepjongeren maar trekzak, dan worden ze vast wel vriendelijker en relaxter. Het harmonicawereldje om me heen strekt toch tot voorbeeld?
Eén van die plekken waar het nog redelijk lukt om spontaan in de openbaarheid te spelen was een winkelcentrum richting Kijkduin. Niet echt autentiek, zoals het hofje waar ik het vorige keer over had, maar wel overdekt en lekker warm van binnen. De plek tegenover de Marskramer is daar relatief gunstig. Alleen de kassa van deze winkel bevindt zich binnen vijftien meter afstand, maar daar heb ik eigenlijk nooit problemen mee, waarschijnlijk omdat ik me daar meestal pas tegen sluitingstijd installeer. Mijn jas hang ik aan de rand van een mobiel reclamebord van een aanpalende sigarenboer en spelen maar. Vooral kinderen zijn enthousiast over die vriendelijke, vreedzame meneer met dat grappige instrument dat je zo moet bewegen om er geluid uit te krijgen.
Afgelopen keer besluit ik om 5 uur, als de Marskramer sluit, mijn boeltje te verkassen. Ik ga naar de ingang van de AH, die – evenals enkele andere winkels aldaar – langer open blijft. Sinds kort verheug ik me over het bezit van een tweedehands Castagnari Tommy en heb zin om toch nog even door te spelen.
Na enige tijd spelen gebaart de aanpalende bloemenventer of het niet iets zachter kan. Nu wil het feit dat je aan een Tommy al gauw iets te hard trekt en dat klinkt wat geforceerd. Maar als je iets meer beheerst, klinkt het geluid eigenlijk beter; zeker als je de Valsen til Christine speelt.
Zo speel ik een tijdje ingetogener en glimlach de bloemenventer vriendelijk toe, als hij weer naar buiten komt. Maar zijn reactie weet je dat ik hier helemaal niet goed van wordt?
doet me afdruipen naar een plek, dichter bij de uitgang, die minder ideaal is, omdat het er meer tocht.
Maar mijn jas kan ik gelukkig weer kwijt aan het mobiele reclamebord van een drogist.
Die echter prompt naar buiten komt, als ik nauwelijks nog begonnen ben en me vraagt of ik verder naar de uitgang wil verhuizen. “Het liefst nog buiten aan de overkant van de straat, is het niet?”, bijt ik de man toe, want kribbigheid heeft zich meester van me gemaakt. “Ja, als dat zou kunnen? Dan hebben we tenminste helemaal geen last meer van u. En wilt u alstublieft uw jas van mijn display halen, het staat daar niet als kapstok.”
Nu wordt het mij te gortig. Ik haal uit en geef een enorme trap tegen het reclamebord, waarin nu een groot gat prijkt.
Niet dus: bovenstaande speelt zich slechts in mijn gedachten af. Want stel dat: daar gaat het blanco strafblad, ja, daar gaat dan het beeld van die vreedzame muzikant, die vriendelijkheid moet brengen en kansarme randgroepjongeren vanuit hun diatonische achterstandssituatie op het goede spoor zou willen brengen. En wat moeten die kleine kinderen wel niet denken over ‘die vriendelijke meneer met dat leuke instrument, die ineens zo boos doet’? Bovendien beschik ik over de uiterst hinderlijke eigenschap om me te kunnen verplaatsen in een ander, die minder van harmonicamuziek is gediend – zelfs als die van een Castagnari Tommy afkomstig is. Voorlopig besluit ik maar om niet meer in Den Haag op straat te musiceren.
Gelukkig biedt het Enkhuizer Trekzakfestival van 24 augustus troost: een straathappening, waarin iedereen met trekzak is uitgenodigd om muziek te maken in het winkelgebied in de historische binnenstad. Hier blijkt de harmonica welkom: de kraamhouders naast me in de hoofdwinkelstraat bedanken me zelfs voor mijn bijdrage, als ik ze zeg, dat ik even ga pauzeren (een café heeft voor ons zelfs twee gratis consumpties beloofd). Hier voel ik me thuis tussen de gelijkgezindten in de blauwe t-shirts. Zo iets zou ik de Haagse Spuistraat ten ene male onmogelijk zijn.
Maar ieder nadeel heeft zijn voordeel. Als in Den Haag het instrument doorgaans als hinderlijk wordt ervaren, moet ik daar toch ook iets nuttigs mee kunnen?
Dat blijkt inderdaad ’s avonds. De bel gaat en er staat een meisje voor de deur met een knopje door haar neus. Ze zegt, dat ze in het studentenpand schuin boven me woont en dat ze die avond een feest gaan geven. Ik ken de woning. Ik hoor daar nogal eens bonkende geluiden vandaan komen. Eerst dacht ik dat ze aan het boren en timmeren waren, maar het bleek hun muziek.
“Het kan best laat worden en u zult wel het een en ander horen, maar we hopen dat u er niet te veel last van heeft”.
“Ogenblikje,” zeg ik en verdwijn naar achteren om met een Hohner Corso op mijn buik terug te komen.
“Ik vind het prima, maar als ik er last van krijg, beschouw ik het als een uitnodiging om langs te komen en een paar stevige Duitse polka’s te komen spelen”, verklaar ik.
Het meisje reageert verbaasd, maar kan dan toch een glimlach niet onderdrukken.
“Ha, ha, dat is prima, hoor, we houden er rekening mee.”
Het is een rustige nacht geworden.